De overdracht van stuifmeel naar de stamper van een bloem noemt men bestuiving. Vindt die overdracht plaats door de hulp van de wind, dan noemt men die groep van planten windbloeiers. Voorbeelden vindt men bij de granen, grassen en maïs en bij bomen zoals eik, beuk, berk en de vele dennen.
Gewassen die op insecten zijn aangewezen voor een goede zetting zijn onze fruitsoorten; appels, peren, perziken, pruimen, morellen, zoete kersen en mirabellen. Bij het kleinfruit zijn dit: kruisbessen, witte, rode, zwarte en blauwe bessen, frambozen, bramen en de aardbeien. Daarnaast tal van groenteteeltgewassen, zowel voor de zaadteelt als ook voor de normale productie, zoals paprika, tomaat, aubergine, courgette, meloen en augurk. Ook de bloemenzaadteelt heeft insecten nodig. Vaak wordt hierbij vergeten,de teelt van besvormende sierheesters, Pernettya, Hulst en vele anderen.
Om tot een verantwoord teeltresultaat te komen is de bewuste inzet van bestuivende insecten noodzakelijk. Tot voor enige jaren waren dit uitsluitend honingbijen.Thans is men in staat om ook hommelvolkjes bewust bij bloeiende gewassen te plaatsen. Bij bloeiende tomaten hebben hommels hun bestuiverswaarde ruimschoots bewezen.
Zijn honingbijen als bestuivers hierdoor minder belangrijk geworden? Beslist niet. Zaak is echter dat men voldoende aandacht schenkt aan het feit dat het aantal imkers een afnemend beeld laat zien. Meer aandacht van het land-en tuinbouwbedrijfsleven in deze is zeer gewenst. Zorg dat het aantal beschikbare bijenvolken op een aanvaardbaar peil blijft. Door meer kennis over het vak bestuiving leert men honingbijen beter te waarderen.
Bij de vraag of bij een tekort aan bijenvolken hommels even goed zijn te gebruiken als bestuivers, kan worden geantwoord dat ze elk hun eigen gedrag vertonen, met voor elk hun voordelen en nadelen. Voor de bestuiving van tomaten zijn hommels beter geschikt dan honingbijen. De betekenis van het begrip massa-insect komt bij honingbijen beter tot uiting. De brede inzetbaarbaarheid bij een groot aantal teelten is van honingbijen bekend.
Een optimaal bestuivingsresultaat houdt in dat er een zodanig goede vruchtzetting ontstaat dat de teelt rendabel is. Hierbij is het alleen maar plaatsen van hommels of bijen niet voldoende. Telers dienen daarnaast over voldoende kennis en inzicht te beschikken van de bloembiologische begrippen van de gewassen die ze telen.
Bevruchting na bestuiving vindt alleen plaats als alle voorwaarden optimaal met elkaar in overeenstemming zijn. Zowel de stamper als het stuifmeel dienen voldoende tot rijpheid zijn gekomen. Het stuifmeel en de stamper dienen een juiste verwantschap met elkaar te bezitten. Verkeerd stuifmeel zal op een stamper niet tot ontwikkeling komen en ongewenst stuifmeel (soms is dit stuifmeel van dezelfde bloem) wordt op zijn weg naar het vruchtbeginsel geremd. Het uitgroeien van de stuifmeelbuis stopt dan halverwege of de uitgroei verloopt zeer traag.
Een algemeen voorbeeld: de eigenschap dat in een bloem de stamper eerder rijp is dan het stuifmeel noemt men protogynie. Deze eigenschap is algemeen van toepassing bij aardbeien. Om deze reden zijn de allereerste vruchten vaak misvormd en van een slechte kwaliteit. Door een kleine partij aardbeien eerder in bloei te kweken in balen en deze bij het begin van de bloei tussen de in bloei komende planten van het hoofdgewas te plaatsen, kan men bereiken dat alle eerste bloemen uitgroeien tot gave mooie vruchten.
De verwachting is dat er bij de aardbeien nieuwe rassen in omloop komen, doch ook bij appels en andere fruitgewassen zijn nieuwigheden op komst. Zaak is dat bij de nieuwe gewassen ruimere informatie over bloembiologische bijzonderheden beschikbaar komt. Dit kreeg in het verleden te weinig aandacht. Is een plant aangewezen op kruisbestuiving, dan is informatie over de juiste bestuiver en de juiste plaats in het beplantingsplan dringend gewenst.
Ontwikkelingen rond assimilatiebelichting, toedienen van CO2 in kassen waar hommels en bijen worden gebruikt en de kwaliteit van de gebruikte plasticfolie bij tunnels hebben invloed op het gedrag van de bestuivende insecten en hierdoor op het verloop van het bestuivingproces. Deze ontwikkelingen vragen om meer aandacht.
Die fruit wil eten, moet de bijen niet vergeten.
L.Hensels